Ga naar de inhoud van de pagina

Hoe geven gemeenten invulling aan de TONK?

Home Blog Hoe geven gemeenten invulling aan de TONK?

In maart zijn gemeenten gestart met de uitvoering van de TONK-regeling. Deze regeling is in het leven geroepen om gedupeerden van de coronacrisis tijdelijk te ondersteunen bij noodzakelijke kosten zoals de woonlasten. Hiervoor is nu een budget van €260 miljoen euro beschikbaar gesteld door het kabinet, maar het aantal aanvragen blijkt sterk tegen te vallen. Tot op heden zijn er een paar duizend aanvragen ingediend en blijkt uit de praktijk dat een behoorlijk deel van de aanvragen wordt afgewezen. Dit leidde de afgelopen weken tot nieuwsberichten als: TONK-steun veel minder aangevraagd dan verwacht, 'regels zijn te streng' en Koolmees: gemeenten moeten ruimhartiger omgaan met TONK-regeling. Daarom heeft FITZ de beleidsregels van 48 gemeenten met elkaar vergeleken om te zien hoe gemeenten de TONK hebben ingeregeld. De onderzochte groep gemeenten is gezamenlijk verantwoordelijk voor 5 miljoen inwoners, zijn verspreid over heel Nederland en variëren van kleine gemeenten (minder dan 25.000 inwoners) tot de grootste gemeenten van Nederland. En uit de vergelijking blijkt dat de verschillen groot zijn.

Minimaal inkomensverlies en vermogensgrens

Om aanspraak te maken op de TONK moet er sprake zijn van inkomensverlies. Bij twee op de drie onderzochte gemeenten wordt er een duidelijke grens benoemd. Deze ligt gemiddeld op een terugvalpercentage van 29%. Een enkele gemeente heeft de minimale grens zelfs gesteld op een terugvalpercentage van 50%. Aanvullend hierop past minimaal 40% van de onderzochte gemeenten een vermogensgrens toe. Dit betekent dat inwoners geen recht hebben op TONK-steun als ze nog beschikken over voldoende vermogen. Deze voorwaarde kan ervoor zorgen dat er een behoorlijke groep inwoners geen aanspraak maakt op de TONK.

Verhouding woonlasten - inkomen 

Bij de bepaling van de TONK wordt er door gemeenten gekeken naar de verhouding tussen woonlasten en inkomen. In de helft van de beleidsregels staat beschreven wat deze verhouding minimaal moet zijn. Van deze groep hebben 11 gemeenten een minimaal percentage vastgesteld. Deze grens varieert van 25% tot 50% en is gemiddeld 30%. In de praktijk betekent dit dus dat een inwoner minimaal 30% van zijn inkomen uit moet geven aan woonlasten om bij deze gemeenten recht te hebben steun. Daarnaast zijn er 10 gemeenten die werken met een tabel die loopt van een verhouding van 35% tot vaak 60%. Dit is vervolgens direct gekoppeld aan het maximaal te ontvangen bedrag. Deze aanpak leidt in de praktijk tot een eenvoudigere aanpak, maar vaak ook tot een lager steunbedrag.

Bepaling woonlasten

De definitie van woonlasten verschilt per gemeente. De grootste woonlasten zijn huur of hypotheek en gas, water en licht, waarbij 14 van de 48 onderzochte gemeenten een uitzondering maakt voor gas, water en/of licht. Inmiddels nemen gemeenten ook steeds vaker aflossingskosten mee in de berekening. Bij een kwart van de gemeente mogen de kosten van de VVE, gemeentelijke heffingen en/of servicekosten ook worden meegenomen. Overige kosten die bij een enkele gemeente voorkomen zijn: verzekeringskosten, stageld, pacht en kosten levensonderhoud. Het definitieverschil van woonlasten heeft zo direct invloed op het wel/niet recht hebben op de TONK.

Maximale tegemoetkoming

De hoogte van de maximale tegemoetkoming verschilt sterk. Zo zijn er 25 van de 48 onderzochte gemeenten die een maximum per maand hebben ingesteld. Deze varieert van €200 tot €1500 per maand en is gemiddeld €706 per maand. De maximale tegemoetkoming is voor deze groep gemeenten gemiddeld €4236 euro over een periode van een half jaar. Een groep van 18 gemeenten heeft een maximum benoemd over de duur van de gehele periode en keren de TONK eenmalig uit. Een belangrijke reden is om zo de uitvoeringskosten laag te houden. De bedragen variëren tussen €800 en €6.000 en het gemiddelde ligt op €1814, waarbij €1500 veruit het vaakst voorkomt (11 keer). Verder zijn er 5 gemeenten die geen duidelijk grens hebben gesteld aan de tegemoetkoming. De verschillen tussen gemeenten zijn dus groot. Dit is komt o.a. doordat gemeenten grote moeite hebben gehad om een goede inschatting te maken van de eventuele instroom. Daardoor zijn er grote verschillen ontstaan als het gaat om de toegankelijkheid en manier waarop de regeling wordt uitgevoerd.

Drempelbedrag en draagkracht

Een deel van de gemeenten werkt met drempelbedragen. Zo zijn er gemeenten die een drempelbedrag aanhouden voor de minimale huur en/of hypotheeklasten, aan het minimaal uit te keren bedrag of een bepaalde vorm van eigen bijdrage meerekenen. Daarnaast beoordeeld een deel van de gemeenten (de helft noemt benoemt draagkracht niet in de beleidsregels) de draagkracht van de aanvrager (partnertoets). De percentages die daarbij worden toepast verschillen ook weer van elkaar, namelijk 100% tot 150% van het minimuminkomen wordt meegenomen als nihil. Ook het inkomen hierboven wordt op verschillende manieren beoordeeld.

Peildatum en bewijsstukken

Om de terugval in inkomen te bepalen moeten er twee momenten met elkaar worden vergeleken. Gemeenten passen hier verschillende varianten toe om deze vergelijking te kunnen maken. Voorkomende varianten zijn: een vergelijking tussen januari 2020 en januari 2021, een vergelijking tussen maand X 2020 en maand X 2021, de maand voor aanvraag van de TONK of de maand dat de TONK wordt aangevraagd. Al deze verschillen werken door in de benodigde bewijsstukken. De meest voorkomende bewijsstukken zijn: Inkomensspecificaties, Bewijzen Noodzakelijke Kosten, Verklaring Aanvrager, Identiteitsbewijs, Bewijzen van Vermogen en Bankafschriften. Daarbij verschilt de bewijslast sterk per gekozen uitvoeringsrichting.

Conclusie

De vergelijking tussen de 48 gemeenten laat zien dat dat de verschillen groot zijn. Dit is ook terug te leiden op het karakter van de Participatiewet en de wijze waarop de TONK is ontstaan. Gemeenten moesten namelijk vanaf eind januari in korte tijd compleet nieuwe regeling opzetten. Zij konden geen goede inschatting maken van de potentiële instroom en de angst was dat de regeling ging leiden tot extra tekorten boven op de huidige financiële problemen binnen het Sociaal Domein. Vervolgens kwam de budgetverdubbeling naar €260 miljoen euro eigenlijk te laat. Veel gemeenten waren op dat moment al in een vergevorderd stadium van het beleidstraject. Door een combinatie van lokale verschillen, de administratieve uitdaging voor aanvragers, het karakter van de Participatiewet, de (soms) strikte benadering, de soms beperkte financiële hulp en beperkte media-aandacht staan we nu op het punt dat er nog amper gebruik is gemaakt van de TONK. Mogelijk is een centrale herziening van de regeling nodig om alsnog te zorgen dat mensen de steun gaan ontvangen die zij nodig hebben.